Invulvloek

Wie ben ik? Om in te vullen wie jij bent? Alhoewel ik geeneens weet wie je bent. Dat jij, hoe je ook heet al een woord teveel is om in te vullen wie ik niet weet. Geeneens aanbieden hoe je heet. 't Zeker niet verbieden je te laten leven zo je behoeft. En andersom. Net zo als 't een huurder betreft om wie het een woning verhuurt. Dat het niets te zeggen heeft over de invulling van het leven mits het geen regels breekt. Nood terzijde. Keert het tij als huurder blijft vragen tot verhuurder ziet dat 't elke vraag zinloos biedt? Wie woont als het loont dat 't deze vraag onbeantwoord kroont? Wie huurt als het antwoord niet eeuwig duurt? Wie is, als ik niet ik maar een tik van de maan ben, te denken dat ik een waan ben?

Raar hè, mensjes?


't Woensel slaapt

De blauwe?

Das te kil

Te kouw, eh,

nee, zo groen

dat 't ogen heelt

De leraar niet speelt

Advaita niet kent

't Onderzoek vergeelt

De vraag mijd

De theorie scheelt

De praktijk geheid

niet in de kouwe

kleeren laat zitten

Kan het maar pitten

Slapen als Woensel

Waken als oensdag

Praten als oen, ach...

Bolus

 

Scheiden

is normaal,

werkt

en is de taal voorbij

voor wie het werkelijk is

Oeh

Tis geen kattepis

Geen hondenstront

maar ligt als kak

in 't water

Klaar om te spoelen

Klaar om te scheiden

Klaar om te komen?

De man huilt


Ik niet

Ik niet nietjes

Slaapmiddel


Trouw, vrouw

Gauw, kat, mauw

Spin, trouw

Man

Om te worden bedonderd 

na honderd kusjes 

die musjes hadden gebonden.

Vrijheid ontnomen. Komen. Gaan.

Baan een weg zonder rollen over wegen.

Overwegen tot 't 'ons' plons in het water ziet zinken.

Laat het 't middel drinken.

Verdrinken 

in middel 

om middel 

van middel 

te ontmiddelen 

als middel 

voor middel 

tegen middel 

diddel i doe da dee

Leg 't in zee als golf die mee genomen wordt.

Al begrijpt 't niet wie het bord voor kop sjort.

Niet voelt dat de zee doelt,

niet spartelen tegen de stroom.

Droom

Toom in wie gelooft. Wie gelooft? Wie gelooft verdooft pijn.

Onthoofd. Bloed. Vergiet. In vergiet. Rode stroom in hart en nier.

Golf in zee wier r r r rookt? Wie liegt? Wie valt in duigen?

Om mij juichen als ik niet ben

Wie is buigen als voorovergebogen ogen?

Mededogen. Gelogen. Drogen.

Zogen. Mogen. Mag. Ach.

Onderdanig aan ruimte

Universum

Heelal

Onder wanen gebukt

Lukt leven?

Mislukt

Drukt 'te'

Te druk

Tuk tuk

Door de bomen het bos

Als dan ook de tweesprong achter hun lag, kwam hun wandeling tot een halt.

'Tot hier en niet verder', zei Barend.

'Mag ik nu kijken?', vroeg Beer ongeduldig.

Terwijl de vraag nog werd gesteld antwoorde Barend met ja. De blinddoek die Beer om had trok hij van z'n hoofd. Nadat hij keek naar wat hij zag zei hij, 'Wat maak je me nou?'.

- 'Wablief?'

'Je zei dat je me naar een plek zou nemen waar je door de bomen het bos niet ziet.'

- 'En?'

'We staan voor een brug', zei Beer teleurgesteld.

'En wat voor een brug', ging Barend door, alsof die teleurstelling in het water viel dat onder de brug lag.

Maar Beer zei niets, keek in het water en voelde z'n teleurstelling tot de bodem zinken.

'Ik zie het niet', zei hij.

'De bomen, de brug... wat zie je niet?', vroeg Barend.

- 'De bodem.'

'Van de brug?' 

- 'Van m'n teleurstelling.'

'De bodem van je teleurstelling?'

- 'Daar onderwater.'

Op het water was een schaduw te zien, twee tellen later remde de arend af en lande voor de neuzen van Barend en Beer.

'Door de bomen van verdriet gaat water door 't vergiet, een teleurstelling zie je niet als je in 't water geen bodem ziet', zei de arend.

'Raadsels', zei Beer en ging zitten op de grond.

'Als je in een bos een bodem ziet...', zei Barend.

'Ik zie geen bos en geen bodem', zei Beer terwijl de tranen als water uit z'n ogen rolde.

't Kind holde over de brug naar hun toe en ging zitten naast Beer.

'Bomen, bos, water en...', mompelde Barend.

Plons!

De arend nam een bad.

't Water van de plons viel samen met de tranen die op de grond vielen. Beer keek op. Het waren niet de tranen en het water, ook een regenbui druppelde er op los.

'Wie als laatst onder de brug is, is de klos', riep 't kind, die al onderweg was.

Beer bleef zitten. Teleurgesteld was hij toch al en nat, dat kon er wel bij. De druppels vielen in zijn zachte haren en zijn vacht werd donkerbruin. Hij ging languit liggen en slaakte een zucht.

Kouwe handen


Liever koude handen

dan gas verbranden


Joden die leven

als we doden

wat niet in leven

heeft te zijn


Liever koud vlees

dan een mees

die de kachel opstookt

zoals het in stilte

toch al spookt


Het rookt hier

naar frisse lucht


Het kucht hier

en het boeit niemand dat er bier

wordt gedronken


De motoren ronken

als muziek in de oren


Horen 'we' bij elkaar

of zijn 'we' verloren

als een Hollandse golf in de zee

die de oceaan mee

nam naar Amerikee?

Colombiee?

De andere kant van de wereld,

nee?


Liever rillend bot

dan knus in de kou

beenderen lauw

aan de warming warmen

Zoals schapen hun vacht

de vorst in acht slaan

zonder zorgen

dat benen vriezen


Schapen die ervoor kiezen

om in koor te kakelen als kippen

en kippen de lippen

voor de haan laten hangen


Wat zijn de belangen van ons als dier

wanneer 'we' zo menselijk denken te zijn?


Zo wenselijk is het 'willen'

als haantje de voorste op het plein

die aan het korste eind zal te trekken


Het kortste

van veelste veel

is als een waterloze put

waar geen wens door

in vervulling zal gaan


Het levende lijk

is de koelte rijk

de warmte arm


Liever koude handen

dan gas verbranden

zoals doden het niet boeit

waar ze liggen,

wie ze waren en

wat ze zijn

Golf


Waarom houd ik zo vast aan dingen die ik nooit heb onderzocht?

Oeps, bocht

Nu stuurt het als golf in zee

die lijkt te bepalen waar het strand

Waar het strand

lacht om oceaan

die golf in macht, heeft,

grap van golf die streeft

beter te zijn dan alle anderen

Die niet wil veranderen

voor realiteit

Die verwijt

dat het anderen zijn

waarom het niet strand

waar het zou willen

dat het beland

    Zand,

wat golf ontvangt,

begrijpt niet wat er loos is met die golf

Bedolf het water met schuim,

maar zand voelt aan duim

dat het niet klopt onder witte koppen

Kijk uit doppen voor bocht

mocht het tocht trekken

als schaap tussen hekken,

gevangen en wel

In de fik gevlogen geloof


De stilte die niemand had

is omgeruild voor dat

wat daarnet nog zat

met als 'n hik 

een hebberig ge-ik

dat uitkraamde als een blik

wat in de fik vloog

Het is de stilte die niet bewoog

maar deze woorden die ik loog

wat ik daarnet zei

ging over mijn ge-ik

mijn hebberig uitkramen 

dat als een blik

de fik in vloog

Het is niet de stilte die loog

maar dit leugen dat bewoog

om in het hoofd een geloof

uit te kramen alsof ik doof

ben voor de stilte

geloof ben voor de fik

gevlogen ben in stilte

in een geloof gevlogen ik

Ontwille


De koelte thuis

brengt het dichter

bij de winterse kou

als het als 'huis'

buiten gaat lopen

dat het hopen

op lente

bezopen is

zo het hart

de tropen

in 't draagt

vraagt

het om

ontwille

omwille

de warmte in 'huis'

die buiten en binnen

in balans tille

zo het kille

valt te grille

aan de kachel

in hart


Het ontwille

om de vorst

tegen te spreken

het laten heersen

over land

langs de huid

die langs strand

vorst voelt knagen

in vlagen terg

en terreur

die het ziet

als alles behalve 'n zeur

nu het kleur krijgt

op de wangen


Het ontwille van

zinloze belangen

verlangen laat vieren

vorst vieren

kou plezieren

zoals dier

geen kik geeft

om vriezen

waar mensen

van verliezen

mocht het om

gevoelens gaan

Het hert

'Nonsens', zei de arend. Barend en beer zeiden niets. Samen keken ze naar de sterren en de maan. Met een bonzend hart keuvelden de herten op een afstand. De vijver weerspiegelde de maan en door de wilg woei wind. Er kwam een kind aangehuppeld. 'Haai' riep 't door stilte. 'Hoi, hoi' zeiden Barend en Beer.

'Wat brandt maar is geen vuur?' vroeg de Arend. 

Beer wilde wat zeggen, maar Barend riep al 'een steen in een felle zomer zon'. 'Maar de zon is toch van vuur?' vroeg 't kind, 'dus is de hitte van 't vuur, net als de druppels na het zwemmen nat zijn van de vijver als je op de oever staat, 'n deel van de vijver die je draagt?'

De arend keek puzzelig, Barend keek niet maar zat zich te storen aan wat 't kind zei en Beer dacht na.

'Waar is de zon?' vroeg 't kind.

Er viel een stilte. In gedachten zat Beer met... als de maan schijnt?

'Hoe weet je dan wat vuur is?' vroeg en bedacht Barend zich.

'Kijk maar achterom', zei de arend, 'in de ogen van...'


...een hert.


Oog in oog met Barend, vroegen ogen 'is dit vuur?'

In ogen gezogen bleef Barend achterom kijken. 'Nee, arend', zei Barend, 'ik bedoel...'

Nee?

Ja.

Ja?

Nee.

De arend raakte in de war. 'Wat bedoel je?' vroeg de arend.

'Het vuur?' vroeg het kind.

'Ja.'

'Is dat geen vuur?'

'Nee.'

'Hoezo?'

'Als ogen vuur schieten, waarom wordt ik er dan niet warm van?'

'Misschien drijft er een wolk voor de maan.'

'Nee, arend. Arend!'

'Ja?'

'Ik sta aan de grond genageld, starend in twee starende ogen die vuur schieten, waarvan ik niet warm wordt.'

'En?'

'Ik weet 't niet. Kijk jij maar.'

'In die strakke blik waarvan jij 't niet warm krijgt?'

'Nee, naar die wolk voor de maan, nou goed?'

'Dat wil ik best doen, maar die is weg.'

'De maan?'

'Nee, joh.'

'Die wolk?'

'Ook niet.'

'Wat dan?'

'M'n ogen.'

'Hoe kan je dan kijken?'

'Niet.'

'Waar zijn je ogen dan?'

'Achter m'n leden.'

'Reden?'

'Moe.'

'Dat wordt ik ook van dat vuur, wat jij, Beer?'

Beer was samen met 't kind al weg nadat de ogen schoten met een vuur waarvan je starende in staar raar van werdt.

'Beer?'

'Barend?' vroeg de Arend.

'Ja?'

'Waar verlang je naar?'

'Beer.'

'Wat nog meer?'

'Brand.'

'Iets brandend?'

'Ja.'

'Een verlangen?'

Liegen


Ik juich het liegen in de ogen


Wat ik lieg is overwogen

Mijn naam die is gelogen

Wat kan buigen wordt gebogen

Gelogen is het leugen

Niet te deugen is geheugen

In teugen drink ik uit


Het glas dat is gelogen

Wat kan buigen wordt gebogen

Gelogen is het leugen

Wat ik loog kan ik niet heugen


Wat verboog kan ik verbuigen

Alles valt in duigen

Om te liegen kan ik juichen

Juichen dat ik lieg


In de wieg was er geen liegen

Een vlieg kwam aangevlogen

Vervlogen waren vliegen

Na dat liegen was bedrogen

Doorzien met eigen ogen

Naar de waarheid is gelogen

Wat kan buigen wordt gebogen


Gelogen is het leugen

Wat ik loog kan ik deugen

Wat verboog kan ik verbuigen

Alles valt in duigen

Om te liegen kan ik juichen


Juichen dat ik lieg

Toekomen


De toekomst kan niemand voorspellen

op een hand kan je vijf vingers tellen

er is geen einde, dus je hoeft er niet naar te snellen

Wie o wie gaat er wat en waar rellen?

Ikke ik is bang en verdrietig, nietig en klein

was die onbekende er maar, dat was zo fijn

Rein, heid, rust en regelmaat

Laat het leggen van een spagaat

maar over aan wie lenig is

Dit is geen diss,

criminatie,

maar ik heb liever een spatie

dan de woorden eromheen

God

Waarom duurt het zo om U te vinden? Of ik weet wie U bent? Nee? Hoe kan ik dan weten wat ik zoek? Ik wil U, God, vinden maar als het betekent dat U me zult verslinden zonder te laten weten wie U bent, kan ik aan mijn vrinden niet vertellen hoe fijn en mysterieus U over mijn zijn heen bent gewalst. Jezus, nog aan toe. God, ik ben moe, van het zoeken naar U.

Snelt er een heilige ambulance? Om verkleed als God, in gedaante te verschijnen? Hoe is het dat U telkens weet te verdwijnen als ik U bijna te pakken heb? Rap ik oren lek? Of nep ik de oren, gek? Zit er een vlek op de spiegel die U mij heeft gegeven? Nog even, zegt U? Dan pakt U mij beet? Zonder dat ik het weet, wordt ik al genomen? Door U die in mijn stoutste dromen nergens te vinden is?

Mis ik U als ik U nooit heb kunnen zien? Mis ik kerst als het persen van brandnetels? Misschien kan ik U roepen. Keihard in mijzelf. Zodat niemand het hoort. Niemand zich stoort, maar U het wellicht voelt? Is dat wat U bedoelt?

Jottem jippie jeej. Zorgt U voor de slee als de sneeuw dit jaar valt? Dat zou geweldig zijn, maar ik zeg liever nee, voor het zitten op een ding dat me mee neemt over wit poeder. Groen gras. Gistende dranken. Over drugs kan ik janken. 't Bedanken. U trok me er doorheen? Of zeg ik nou iets geks? Was het een heks die het vandaag voelde staan? Voor het naar buiten wilde gaan?

God, neem mij mee, in Uw draaikolk. Vertolk voor anderen wat hen nodig acht, maar laat mij niet wacht, en, op Uw dolk die in de ribben de wonden dicht. Open de zonden om het licht toe te laten waar het niet schijnen kan. 

Schijnbaar, man? Is dat wat je bent? Dat het schijnt dat U een vent bent? Hoog in de hemel, die nergens bestaat? Of in het gedaante van wie dan ook? Nee? Dan in de ruimte, de stilte en het al? Of is dat weer zo'n trucje van mij om te voorkomen dat ik opzij, ga, voor U om te komen?

Als het orgasme in mijn dromen dat miljoenen cellen laat rellen over een ei? U bent geen klaarkomen? U bent wel duizend ejaculaties, dan wel niet meer? Hoe komt het dat ik me zeer doe aan U? 

Hallo, Jo? De jojo is gevallen, maar het touwtje hield het vast? Als een vrije val in ruimte met een parachute? Acuut dat ik moet verdwijnen? Om U te laten verschijnen? Zo het kwijnen kan verkleinen tot er niets meer over is? Tis een diss, die U wilt horen? Over mijzelf? Dat kan wel even duren, maar U blijft turen bij de buren tot ik schrijf wat U wilt horen over mijn oren die gruwelijk zijn?

Wie snottert en stottert als het liegt? Zoals nu? Met deze woorden? Die willen stoppen maar zoals het staat voor een golf ze niet kan houden? Waar zijn de knoppen van plezier? Het gaat te lang door, dat drinken en vertier? Moet ik zeewier eten? Dúla dúla dúlamán. Zoals de Ieren het plan hebben gehad om te muzikaliseren wat ze van U dachten te leren?

Wat een woorden, schat? Die potverdomde tyfus zooi. Wat is dit voor geklooi? Dit is niet mooi, niet lelijk en absurd? Moet ik gaan slapen in een yurt? Waar haal ik die vandaan? Nee, ik heb geen raket om naar de maan, te gaan. Voor U zal ik het proberen, al kost het mijn laatste cent. Al sterft het lichaam onderweg, dan is dat geen pech maar voor Uwe Heiligheid, die geen tijd nodig heeft om waarheid te voelen.

Verdomme, wat is het toch dat mensen hiermee bedoelen? Woelen de diertjes in de hoek van de woning? Waar het smult van de honing? Wie is de koning? Wie de prinses? Waar is de erwt onder mijn bed? Telkens als ik U denk te horen komt er een gedachte storen dat ik het niet weet maarja, weetje, het interessert mij geen reet wie U bent als U geen vent bent en U laat zien. Ik tel nu tot tien en ga stoppen met dit gedoe. Ik ben moe, ga naar bed of ik luister nog een lied over uit elkaar gaan en hoe het ziet dat alles is gelogen. Met name de ogen die gebogen over deze woorden lezen wat het denkt dat er staat.

Volwassen

Alsof één druppel zich kan onderscheiden van alle andere druppels water, tis meer een hater van de realiteit om te scheiden wat onscheidbaar is. Te eindigen wat oneindig is. Afscheid van het afscheidloze. Het boze niet kunnen handlen, als een kind nog heeft te leren fietsen. Zeuren over van alles. Sleuren aan iedereen.

Ik wil me speen, terug... maar ook een baby stapt over van borst, naar fles, naar beker melk. Een volwassene groeit immer door, vat niets persoonlijk op, kijkt met een kop de eigen richting uit en fluit, een wijsje. Een meisje speelt met poppen, een dame zal niet jokken, een vrouw neemt gauw afstand van haar man als een Godin het bemin met haar God in het hart aanvoelt. Wat is het toch dat er met volwassen wordt bedoeld?

Lang leve

de namaak liefde? Supermarkt relaties? Spaties tussen de woorden? Ik zal je vermoorden? Doe dan, ik daag je uit. Trek je mes tevoorschijn en snijd mij in tweeën. Laat mij vallen van de treeën van de trap of trek mijn hoofd eraf nadat we hebben gevreeën. Dan zie ik het niet komen, op het klare na.

Ga, en gooi wat in mijn beker. Maar laat het gif als je weet dat we met vermoorden niet bedoelen dat het lichaam om zeep dient te worden gebracht. Dat wat je ook verwacht het geen macht geeft over de realiteit. Tenzij je de realitijt verzint met een lange ij zoals tijd tikt op het klokje dat net als een vlokje, sneeuw, zo voorbij vliegt als een eeuw.

Voor wie wij werkelijk zijn kent geen begin noch eind, is sprakeloos en niet te vatten. Alle katten die hebben geleefd tellen niet op om te vertellen dat de aarde beeft als het denkt hoe wij er op lopen. Het is toch bezopen om te racen naar een finish die er niet is?

Wat is er mis met onze benen? Is onze moed verdwenen om naar achter te stappen in plaats van voor te dringen? Hingen we niet veel te veel aan elkaars lippen? Als kippen die het hok ingepropt zijn door onze eigen schuld? Als je al in verantwoordelijkheid gelooft, want het verdooft om te doen alsof... nee, dat lijkt tof, maar eindigt als de bof, mazelen en kankerverwekkend. Strekkend zucht de aap die het gedoe wel kent, die zijn mede apen niet na aapt maar ontwent. Misschien wat gaapt omdat het moe is van alle spelletjes die we met elkaar spelen.

Veel tekort


Vervelend rot 

Aan de rand van de schoen schieten mij de wortels kort,

zo ik mij bedenk te worden gegrepen door een magmatisch koord

Om de veel te korte aarde veel teveel geaardheid te geven

Het is een moord

Het streven is doorboord

even is het een oord

dan is het als een moord, verdwenen, weg, foetsie

De leegte tussen deze woorden in is veel tekort, zie?

Dus maak ik er van v e r v e l e n d  r o t

a  a  n    d  e    r  a  n  d  .  .  .

Het tekort van het teveel


Waarbij teveel willen

tekorschiet aan mijzelf


Waar teveel ruimte

tekort doet aan mij


Tevreden en tehuis, ok

Teveeel en t'kort? Opgeschort

Wie zit op de troon


op wielen

als alleen debielen

zich vergissen

in

valide

en

invalide?

Los


Laat los

Kom dichterbij

Laat los

Aan mij

En jij

Laat

Ruimte vrij

Leegte

Kom dichterbij

Gaat los

In het tij

Rij los

Rol bei de benen

tot ze verdwenen

Om het lenen

geen zorg

mits het niet hecht

aan dat wat niet echt

noch waar is

Roltroon


Het raken in klank

De zaken om dank

Het rollen als tank

in het rolstoeltijdperk

met chakra's aan de zijkant


't Draaien van de plaat 

over vloer en op de grond

met het woord aarde in de mond


Armen zijn geen twee

Amen voor de zee

Weemoed maakt mee

te worden overgeslagen

als dagen meer waarde dragen

dan het wagen om dagen te doorzien


Wie ziet negen vingers,

waar er zijn tien?

Net als deze zon gemaakt van letters?

Of spetters sperma zonder zaad?

Wie is de jager?

Doet de rok niet lager?

Wie blust de drager in lust?

 

Wie kust?

Wie kust

de kust met kus na kus om het kussen van de kus te ontkussen?

Lava'eren


Lava stroomt het hart in

Mag Ma Rein Moeder Kali zijn?

Lava stroomt het hart uit

Mag ma Ger dik?

Dik mager?

Lava stroomt het hart over

Met magma in maag

Mag Ma Rein magma lava'eren?

Lava magmeren?

Stroom eren?

Tesselse sommeltjes


Sommon op

om op sommen te komen

zo het uit dromen somt

Al komt geen Sommel

op de som

om de rommel

in dromen

op te sommen

Noch te ontsommen

om de domme

nog aan toe