Door de bomen het bos

Als dan ook de tweesprong achter hun lag, kwam hun wandeling tot een halt.

'Tot hier en niet verder', zei Barend.

'Mag ik nu kijken?', vroeg Beer ongeduldig.

Terwijl de vraag nog werd gesteld antwoorde Barend met ja. De blinddoek die Beer om had trok hij van z'n hoofd. Nadat hij keek naar wat hij zag zei hij, 'Wat maak je me nou?'.

- 'Wablief?'

'Je zei dat je me naar een plek zou nemen waar je door de bomen het bos niet ziet.'

- 'En?'

'We staan voor een brug', zei Beer teleurgesteld.

'En wat voor een brug', ging Barend door, alsof die teleurstelling in het water viel dat onder de brug lag.

Maar Beer zei niets, keek in het water en voelde z'n teleurstelling tot de bodem zinken.

'Ik zie het niet', zei hij.

'De bomen, de brug... wat zie je niet?', vroeg Barend.

- 'De bodem.'

'Van de brug?' 

- 'Van m'n teleurstelling.'

'De bodem van je teleurstelling?'

- 'Daar onderwater.'

Op het water was een schaduw te zien, twee tellen later remde de arend af en lande voor de neuzen van Barend en Beer.

'Door de bomen van verdriet gaat water door 't vergiet, een teleurstelling zie je niet als je in 't water geen bodem ziet', zei de arend.

'Raadsels', zei Beer en ging zitten op de grond.

'Als je in een bos een bodem ziet...', zei Barend.

'Ik zie geen bos en geen bodem', zei Beer terwijl de tranen als water uit z'n ogen rolde.

't Kind holde over de brug naar hun toe en ging zitten naast Beer.

'Bomen, bos, water en...', mompelde Barend.

Plons!

De arend nam een bad.

't Water van de plons viel samen met de tranen die op de grond vielen. Beer keek op. Het waren niet de tranen en het water, ook een regenbui druppelde er op los.

'Wie als laatst onder de brug is, is de klos', riep 't kind, die al onderweg was.

Beer bleef zitten. Teleurgesteld was hij toch al en nat, dat kon er wel bij. De druppels vielen in zijn zachte haren en zijn vacht werd donkerbruin. Hij ging languit liggen en slaakte een zucht.