De dodencel


vraagt me te zitten waar het zit. Niet wachtend op een sein, want wat weet ik van er niet zijn? Misschien komt het tijdens slaap of is het net als hoe je er in 'valt'. Het is geen halt toe te roepen, gok ik zo. Noch dat ik dit nodig acht, gezien het lacht om als gedachte te sterven. Niet wachtend op iets, in een machteloos leven. Het is opgeven. Wat heeft het voor zin je zin te krijgen? Wat brengt snoep, als het gaat om vullen? Laat staan dat een maaltijd voorgoed verzadigd. Het gevang vraagt me te zitten waar het zit zonder dag der executie. Het komt, of niet. Geen agenda zal voorspellen en geen voorspelling zegt wanneer. Je gaat dood, daar komt het op neer. Wat je voor die tijd doet? Al duik je met snoet en al in tig interesses, pakt er één en keert het binnenstebuiten... wat er aan vooraf gaat kan je naar fluiten. Zet 'm op. Ga uitten wat je te uitten hebt, innen wat je kan verzinnen en sticht gezinnen tot in ontelbaarheid. Het is mens waan gegund, te geloven wat het ziet. Maar of het echt is? Niet een haar op het hoofd wat ons de waarheid gaat vertellen. Zoals de zon schijnt, schijnt de zon. Zo gedachte vormt, verdwijnt deze. De stront waar je in gelooft vormt spijlen van de bak. Waar vertrouwen in wordt gewreven is waar je ten dode bent opgeschreven. Als kudde is mens bijeengedreven te achten dat er een ik in vlees en bloed beweegt. Het is bajes, wat in een zucht wordt weggeveegd door wat? Wie? Welke energie?